De magische formule voor een start-up? Faillissement!

De magische formule voor een start-up? Faillissement!

De magische formule voor een start-up? Faillissement!

Twee Utrechtse onderzoekers zoeken de magische formule voor een ‘start-up-ecosysteem’. Waar in Europa ontstaan de volgende Adyens en Deliveroos? Eén vuistregel: hoe groter hoe beter. Dan maakt ook een corona-faillissement niet uit.

De kale cijfers liegen niet, zeggen Jip Leendertse en Frank van Rijnsoever: Amsterdam scoort hoog, als broedmachine voor jonge Europese techbedrijven. Maar niet zo hoog als het kleine Estland. Leendertse, promovendus aan de Universiteit Utrecht, klapt zijn laptop open. We zitten in het bijna lege gebouw van het Copernicus Instituut voor Duurzame Ontwikkeling, een plek die voor corona nog bruiste van studenten. Zijn computer hoest een getal op: 434. Zoveel start-ups telt Estland. Ze zitten bijna allemaal in de hoofdstad Tallinn. ‘Er wonen maar 1,3 miljoen mensen in dat land’, zegt hij. ‘Als je kijkt hoeveel start-ups er zijn op de hele bevolking, dan voert Londen nog steeds de ranglijst aan. Maar Estland komt dichtbij.’ ‘Ook in absolute aantallen is het knap’, zegt Van Rijnsoever, hoofddocent innovatiewetenschap. ‘Het is beter dan de provincie Zuid-Holland.’ ‘Klopt’, zegt Leendertse. Hij leest voor: 355 start-ups op een bevolking van 3,7 miljoen. Dat is inclusief Rotterdam, Den Haag en Delft, met een technische universiteit van internationale allure.

Hotspots en dorre akkers

De twee wetenschappers zoeken naar de formule voor een ‘ecosysteem’. Economen lenen die term van de biologie. In een vruchtbaar ecosysteem houden planten en dieren elkaar in evenwicht door alleen te eten wat ze nodig hebben. In de economie is het de plek met de juiste ingrediënten voor succes: knappe koppen, handige ondernemers, financiers die een gok durven nemen, een overheid die snapt wat ze wel en niet moet doen.

Leendertse en Van Rijnsoever zoeken de formule zoals elke moderne wetenschapper dat doet: ze analyseren zoveel mogelijk digitale data. Het resultaat is een start-uplandkaart van de EU, waarin ruim 270 regio’s zijn ingekleurd. Het zijn de echte hotspots, de dorre akkers en alles er tussenin. De kleur — en de bijbehorende score — vertelt iets over de kans dat hier de volgende Adyen, Deliveroo of Spotify vandaan komt. Maar het zegt ook genoeg over de verschillen tussen arm en rijk. De scores lopen uiteen van een 1,8 voor de Griekse Peloponnesos, het schiereiland vlak onder de hoofdstad Athene, tot een 35,1 voor de Deense hoofdstad Kopenhagen.

Kraamkamer van groot formaat

Maar ja, Estland. De kleine Baltische staat springt er om nóg een reden uit. Want de omstandigheden zijn er helemaal niet zo gunstig, zo blijkt uit de landkaart. Het start-up-walhalla is eerder in Amsterdam, München en Kopenhagen. En Londen natuurlijk.

‘Ze halen nog niet een derde van de score in Helsinki’, zegt Leendertse. Estland blijft steken op een magere 8, terwijl de stad aan de overkant van de Finse Golf een 29,2 haalt. Want er mankeert van alles aan het land. De interne markt is klein, er zit geen topuniversiteit, de infrastructuur loopt achter bij die van de rijke West-Europese landen.

En toch is het een kraamkamer van groot formaat. Er komen wereldspelers vandaan als Skype (online bellen), Playtech (casinosoftware) en TransferWise (mondiaal geld overboeken). Het is een fontein van nieuwe start-ups die hengelen naar het geld van investeerders. Estland is de uitzondering op de formule.

Programmeerles

‘We snappen het nog niet helemaal’, zegt Leendertse. ‘Er is meer onderzoek nodig. Maar de zaken die ze daar wél goed voor elkaar hebben, zijn blijkbaar voldoende voor een krachtig ecosysteem.’

Hij noemt het leiderschap van de Estse politiek, die bijna tien jaar geleden programmeerles invoerde op de basisschool. Of het gemak waarmee een nieuw bedrijf wordt opgezet: dat lukt binnen 3 uur vanuit elk internetcafé in de wereld. En goede ‘incubators’: de organisaties die geld en advies steken in beginnende bedrijven. Kennelijk is dat al genoeg om talent en financiers uit heel Europa aan te trekken.

Maar naast de onverklaarde uitschieter Estland, levert hun onderzoek ook harde criteria op. De ondergrens voor een goed ecosysteem, zegt Van Rijnsoever, ligt rondom de honderd start-ups die de laatste vijf jaar zijn opgericht. Eindhoven, Delft en Utrecht zitten er net boven, Wageningen en Oost-Vlaanderen net niet. Europa telt zestig ecosystemen die de ondergrens halen.

Kritische massa van start-ups

‘Het gaat niet om het absolute getal’, zegt hij. ‘Ook de onderlinge relaties tussen bedrijven en organisaties zijn belangrijk. Of de verhouding tot het aantal inwoners. Maar je hebt wel een kritische massa van start-ups nodig.’

Zo’n massa maakt een stad aantrekkelijk voor talent en financiers. Dan ontstaan er netwerken tussen bedrijven die elkaar helpen. En een veiligheidsnet voor werknemers die hun baan verliezen: die kunnen dan snel weer ergens anders aan de slag. Wel zo prettig voor een programmeur die de gok waagt om uit Amerika te emigreren.

Het faillissement is een belangrijk aspect van een succesvol ecosysteem. Dat is een onderdeel van de start-upmethode: snel groeien, kijken of de markt op het idee zit te wachten, het product een paar keer aanpassen en stoppen als het allemaal niet lukt. ‘De meeste start-ups redden het niet,’ zeggen de onderzoekers, ‘maar in een goed ecosysteem gaat een start-up zonder veel bijkomende schade op de fles.’

Brandbrief aan Rutte

Daarom is er ook geen enkele reden tot paniek, vinden ze, als deze coronacrisis een flinke deuk slaat in de start-upgemeenschap. Een ecosysteem als in Noord-Holland (909 start-ups, de vierde regio van Europa) of in Noord-Brabant (152) kan een stootje hebben.

Ze zijn het dan ook oneens met de ‘brandbrief’ die de belangenclub Dutch Start-up Association (DSA) dit voorjaar stuurde aan premier Rutte. Het kabinet had net €100 mln beschikbaar gesteld voor jonge techbedrijven die door de coronacrisis waren afgesneden van kapitaal. Maar dat was verre van genoeg, volgens DSA: de start-upwereld had ‘direct’ €1,6 mrd nodig om overeind te blijven. Anders zou een kostbaar ecosysteem verloren gaan. Bovendien was er een vorm van ‘rechtsongelijkheid’ in het spel, aldus de belangenclub, want ‘gewone’ bedrijven kregen makkelijker steun.

‘Los van de werkelijkheid’

Zulke noodhulp, aldus Leendertse en Van Rijnsoever, zou ‘een slechte besteding van schaarse publieke middelen’ zijn. De Nederlandse ecosystemen stórten niet zomaar in, stellen ze. De onheilsboodschap voor het ecosysteem die de DSA afgeeft, staat ‘los van de werkelijkheid’.

Daarnaast: crises leiden altijd tot de oprichting van veel nieuwe bedrijven. ‘Dat was ook zo tijdens de financiële crisis na 2008,’ zegt Van Rijnsoever, ‘en dat zul je nu weer zien.’

De twee onderzoekers bedoelen niet dat noodhulp overbodig is. Als het maar naar de juiste bedrijven gaat. Hun criterium: de waarde die een bedrijf vertegenwoordigt voor het ecosysteem.

De waarde van complexiteit

Van Rijnsoever: ‘Sommige bedrijven hebben geavanceerde technologie of een complex netwerk van klanten en leveranciers. Dáár zit waarde in. Die complexiteit maakt het ook uniek. En je bouwt het niet zomaar op als het failliet is gegaan. Denk aan hightech, zorgtechnologie, duurzame energie en landbouw. Voor zulke start-ups is het te rechtvaardigen dat ze met publiek geld worden gered.’

Maar niet de webwinkels, ticketbedrijven, reisbureaus, marktplaatsen, prijsvergelijkers. ‘Je hebt er veel van,’ zegt Leendertse, ‘en ze hebben vast een uniek idee. Maar als ze het niet redden, kun je ook ná de crisis kijken of het wel zo’n uniek idee is. De werknemers zijn meestal jonge, weerbare mensen, die makkelijk weer aan het werk komen. De markt schreeuwt om techneuten.’

Tekst: Financieel Dagblad, 25-11-2020

Foto: Kiki Groot voor FD

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief